Het Apekot

Vuile Mong en zijn Vieze Gasten

Speel tijdens de strofes: 𝄆 G G G Em 𝄇

Hebde geider da ook? Als ge ’s morgens wakker wordt en ge kijkt in de spiegel… bweuh… ’t Leven… Ge zijt nog maar op de wereld en ’t begint al, uw pa werkt, uw ma werkt en gij, gij vliegt in de kindercrèche…

En de crèche…

De G crèche dat is een apekot, D parlez-vous!

D Elk zijn bed en elk zijn pot, G parlez-vous!

Ze G strooien er poeder C op je vel,

ge G moet er slapen D op bevel, inki pinki parlez-Gvous!

Maar het leven gaat zo snel, voor ge ’t weet zijt ge al op weg naar school, uw boekentaske onder uw arm, en ge zijt content en fier en ge denkt: “Nu gaat het leven beginnen, de vogeltjes zeg, de bloemetjes.”

Maar de school?

De G school dat is een apekot, D parlez-vous!

De D apen zitten twee aan twee, G parlez-vous!

De G grootsten aap die C zit van voor

en G doet de zotste D kuren voor, inki pinki parlez-Gvous!

18 jaar zijt ge geworden, 18 jaar, gedaan met naar school te gaan en ge staat op en uw hartje zegt boem boem boem. Ge stormt de trap af naar beneden en uw moeder staat klaar met de koffie. Zegt ze, “Jongen, hij ligt er, hé, in de brievenbus, uw oproepingsbevel, naar ’t leger…”

En ’t leger…

’t G Leger da is een apekot, Dparlez-vous!

Ze D schieten daar mekaar kapot, G parlez-vous!

De G generaal dat C is een hond,

de G vijand ziet alD leen zijn kont, inki pinki parlez-Gvous!

Maar ’t leger zeg, hoe lang duurt dat, ’t leger? Eén jaar! Eén jaar op een gans mensenleven, daar kunt ge toch niet blijven bij stilstaan. Dat is zo voorbij en ge zijt al op weg naar huis, uw gerief over uw schouder, cafeetje links, cafeetje rechts, en ge komt thuis en uw moeder staat in haar deurgatje en ze zegt: “Mijn Jean-Pierre, zijde gij da, zo’ne vent geworden, op één jaar tijd!” En uw vader komt van zijn werk en hij smijt zijn vélo tegen de gevel en zegt hij: “Jean-Pierre zo’n man geworden allemaal op één jaar,” en gij denkt, nu hebben ze me niet meer liggen, nu gaan we leven, de vogeltjes, de bloemetjes. En ’s avonds, heel de familie zit naar televisie te kijken. De programma’s zijn al lang voorbij, maar ze kijken nog een beetje naar ’t testbeeld. En daarna zegt vader, “Jongen,” zegt hij, “nu da we hier samen zijn, laat ons over het leven klappen.” En gij direct: “Ja pa, de vogeltjes zeg, de bloemetjes zeg…”

Zegt ie: “Jean-Pierre, op uwe leeftijd, kijk es naar uw moeder, da mens heeft gewerkt, haar hele leven lang gewerkt, en ik Jean-Pierre, ik heb gewerkt. ’t Is aan uwen toer, ga werken, naar ’t fabriek.”

En ’t fabriek…

’t FabG riek dat is een apekot, D parlez-vous!

Ze D werken zich d’er stapelzot, G parlez-vous!

De G grote baas die C krijgt zijn pree

al G aan de MiddelD landse zee, inki pinki parlez-Gvous!

’t Is de moment om zenuwachtig te worden, ’t is de moment om te panikeren. Veertig jaren, veertig van de mooiste jaren van uw leven heb ge u kapot gewerkt aan da stom machien in die stomme fabriek. Maar zeg, na veertig jaar komt de grote directeur af, recht naar uw machien. “Zijt gij, zijde gij Jean-Pierre?” “Ja, meneer de direkteur.” En ge zijt al kontent, stel u voor zeg, na 40 jaar komt de grote directeur persoonlijk met u spreken. Zegt hij, “Jean-pierre, heb je hij veertig jaar in mijn fabriek gewerkt?” “Ja meneer de direkteur.” “’t Is niet te geloven,” zegt hij, “maar Jean-Pierre, jongen, ’k heb toch een probleem,” zegt den directeur. “Ziet ge, van mij moogde gij hier blijven, maar uw eigen jongere collega’s, zeggen ze, meneer de direkteur zeggen ze, Jean-Pierre, die mens wordt oud, en hij kan niet meer mee en iedere week zijn wij ons premie kwijt. Ziet ge, Jean-Pierre, van mij moogt ge blijven, maar uw eigen jongere collega’s, zeggen ze tegen mij zeggen ze, meneer de direkteur, waarom zou Jean-Pierre nie met pensioen gaan, waarom zou Jean-Pierre nie nog een beetje van zijn leven genieten? Wa denkt ge Jean-Pierre?” En ’s avonds, ge rijdt naar huis met uw velo, en ge denkt, Jean-Pierre, verdikke Jean-Pierre, ’t is de moment om nog een beetje te leven…

En terwijl ge er aan denkt ziet ge een vogeltje passeren, eentje maar, maar ge ziet het passeren, en een beetje verder staat er een bloemetje tussen de straatstenen, zwart van ’t roet van de auto’s en de autobussen, maar ge ziet het staan en ge denkt, Jean-Pierre, de vogeltjes zeg en de bloemetjes zeg, leven, LEVEN…

Wel, mensen, vergeet het maar. Verdomme vergeet het maar. Voor ge ’t weet, waar zit ge, denkt ge? Bij d’ ouw’ peekes. En waar zitten de ouw’ peekes?

D’ouw’ G peekes zitten in ’t apekot, D parlez-vous!

Weer D elk zijn bed en elk zijn pot, G parlez-vous!

De G nonnekes stoppen C u in bad,

dat G doet zo’n deugd voor D je prostat, inki pinki parlez-G vous!

En iederen dag, iederen dag, zegt uw hartje een beetje trager, boem boem boem en op een goeie keer, voor de allerlaatste keer, nog Ă©Ă©n keer:

BOEM.